Hoort verkeerd rijden bij de charme van reizen?
Ik stop langs de snelweg, snuif de geur in van diarree en poep dat achter het muurtje ligt waarop ik de kaart heb open gespreid, de koe langs de weg zet het op een lopen en ik kom tot een ontdekking, ietwat laat.
Is het toeval dat ik verkeerd gereden ben? Er zijn potdorie twee Vardzia’s op de landkaart en ik rijd naar de verkeerde. Allebei hebben ze een tekentje van een klooster bij hun naam staan. Ik was zeker niet van plan naar Batumi te gaan omdat dat helemaal uit de richting ligt. Beseffend dat ik verkeerd ben gereden, heb ik nu drie keuzes.
-
Terug gaan, en de net gedaalde 1000 meter opnieuw klimmen om ongeveer 300 kilometer terug te gaan naar de grens, waar de enige echte Vardzia ligt, en waar ik net vandaan kom, maar zonder het besef te hebben gehad.
-
Afslaan bij de eerst volgende grote plaats en de bergen over, een pas van 2500 meter nemen om alsnog de gewenste grensovergang naar Turkije kunnen nemen. Maar het weer is slecht, er zijn weinig dorpjes op de bergroute en als ik kies voor deze route zie ik erg weinig van Georgië.
-
Door gaan naar Batumi. Een makkelijke rit die me veel meer van het land laat zien. Niet mijn keuze maar wel leidend naar een andere grensovergang met Turkijke.
Ik kies de derde optie, de minst favoriete.
‘Batumi is magical’, zegt de volumieuze Azerbaijanse vrouw in het wegrestaurant nabij Ilemi. Dat is het ook, als je tenminste van oneerlijke, onechte steden houdt. In dat opzicht is Batumi een vreselijk magische stad. Maar zover is het nog niet. Ongeveer 5 kilometer lang ben ik in twijfel: terug keren of door gaan? Ik besluit door te fietsen naar de kust, een enorme lap land op de kaart met een schaal 1:25.000 maar het is maar een kootje van mijn pink op de smartphone landkaart, als ik de kaart helemaal verklein. Ik ga dus een enorme omweg tegemoet.
Langs champignonen vol ongeloof
In twee dagen zak ik 2365 meter om de derde dag nog eens 150 meter te zakken en op een niet erg indrukwekkende hoogte van 45 meter uit te komen. Ondertussen heb ik zip loc plastic zakjes om mijn sokken moeten binden want de open sandalen geven geen warmte en hebben uiteraard geen waterdichte proporties. Yves, de Fransman waarmee ik een stuk door Ivoorkust heb gefietst, zei nog dat ik dichte schoenen mee moest nemen. Ik betreur het een beetje dat ik niet heb geluisterd, als ook dat ik niet genoeg warme kleren bij me heb, mijn tent heb gewassen waardoor die nu niet meer waterdicht is, en geen Pakistaans visum kan krijgen. Ik besluit Batumi maar als aanvulkist, ik heb een stuk waterdicht canvaszeil nodig om mijn tent te verbeteren. Schoenen kan ik kopen wanneer ik ze nodig heb, net als kleding. Ik kijk al uit naar een jasje van schapenvacht. En dat visa van Pakistan, daar ga ik in Iran voor strijden. Volle vaart vooruit! Ik heb er zin in! Met of zonder omweg!
De route voert heerlijk naar beneden, het is dat het nat is en er zoveel auto’s en trucks rijden maar anders had ik de 50 kilometer per uur snelheid weer gehaald, met 48 kilometer per uur haal ik het net niet. Zelfs de 100 kilometer op een dag haal ik niet, het zijn er telkens 80 of 90, maar ik heb me voorgenomen dat ik niet perse 100 kilometer hoef te halen. Het fietsen is hier behoorlijk afwisselend, en vaak sta ik stil om toe te kijken, of in te grijpen. Wanneer een hond een varken probeert te intimideren, hij blaft en bijt naar het varken, zet ik mijn fiets aan de kant, pak een steen op en roep naar de hond, mijn arm al omhoog. Het varken laat zich niet kennen en bijt met zijn spitse snuit terug naar de hond die van geen ophouden weet, maar het varken is degene die aangevallen wordt en ik vind het zielig. Ik kijk toe bij spoorwegovergangen die nog handmatig werken, en lach wanneer koeien de weg blokkeren. Ook hier liggen koeien gewoon te liggen op de weg, maar de bestuurders gaan er een stuk rustiger mee om dan de koeien die de weg versperren in India.
Gaandeweg zoek ik mijn avondeten weer bij elkaar, wanneer het me uiteindelijk gelukt is om één champignon te bemachtigen besluit ik te stoppen. Die ene champignon is trouwens wel zo groot als een pompelmoen en ik heb hem gratis gekregen. Ik stop bij één van de vele wegrestaurantjes en vraag of ik mijn tent op mag zetten. Een jonge knul en een oudere vrouw die dikke grijze haren op haar kin heeft staan en alsmaar met haar hoofd wobbelt, kijkt me wantrouwend aan. Niet veel later zal zij mij moederlijk vasthouden en naar het toilet begeleiden. De jonge jongen weet niet zo goed raad met mijn aanvraag en wilt me naast het restaurant stallen waar ik vol in het zich sta van al het verkeer en de trucks die langs razen. Dat lijkt me geen goed idee. Terwijl we staan te onderhandelen over een gratis staanplaats komt de kok me al wankelend tegemoet en zonder er een woord over te bespreken maakt hij duidelijk dat het goed is, dat ik overal waar ik maar wil mijn tent op kan zetten. Hij neemt me mee naar binnen, langs een witte waakhond waarvan de oren zijn gecoupeerd. Maar nog voor hij me neer kan zetten aan een tafel, die zonder dat ik het zie wordt gedekt voor mijn komst, beland ik in de armen van de uitbaatster. Een blondine in een legging met een schorre stem omsluit me in een omhelzing en laat me haar kamer zien waar ik me kan bijvoegen, er staan toch twee bedden. Dat terwijl de kok me de kamer ernaast laat zien, een leeg kamertje waar nu al twee dames staan te vegen en op te ruimen, de khachapuri dame (zij maakt alleen khachapuri’s, het national gerecht) en de serveerster dame. Ondertussen wriemelen vijf honden om ons heen, verkeer raast, geen klant om te helpen behalve ik, een onuitgenodigde gast.
Ik heb de lege kamer gekozen want ik ben moe en wil vroeg slapen. Ik leg me even neer rond 7 uur en val in een diepe, diepe slaap die 12 uur aanhoudt. Ondertussen sluit de chef mijn kamerdeur, de chef die ergens niet blij mee was een paar momenten terug. Al kan ik hun taal niet verstaan, ik begrijp haar maar al te goed: ál het personeel, 4 dames en 2 mannen zitten met mij om tafel, allemaal te eten en te drinken; arak, bier en een groen likeurtje. De tafel staat vol lekkerheden zoals gemarineerde aubergine, fetakaas, brood, salade en gebakken visjes. Niet eten is geen optie. De volgende ochtend vroeg probeer ik hun generositeit voor te zijn, en maak ik ontbijt en kruidenthee met de kruiden gekregen van de boer uit Armenië. Regen drupt, trucks razen voorbij. Een hoogte van nog maar 177 meter. Een ijzeren geknirsp van de trein. Ik heb me gewassen aan de wasbak. De route is niet mooi te noemen, of tenminste niet verrassend en al helemaal niet fotogeniek. Ik ben van bedwelmende schoonheid afgezakt naar bosrijke heuvels met een snelweg. Tegen de tijd dat ik klaar ben is de geweldige overbemanning ook weer present, en ik word het restaurant in getrokken waar de chef me in haar armen neemt en een rondje met me danst. Het is 8 uur, muziek knalt uit de grote radio, het restaurant raakt langzaam vol met hongerige magen op doorreis. Ik krijg een koffie en verse vijgen en na heel veel zoenen, omhelzingen en het telefoonnummer van de chef laten ze me gaan…
Wat zijn de Georgiërs toch een vrolijk en positief ingesteld volk! Het verbaasd me telkens weer, er is een hemelsbreed verschil met de Afrikanen! De eerste weken verdacht ik iedereen die op me af kwam als iemand die met een zielig verhaal kwam, of die heel enthousiast is en zich dan langzaam als een bedelaar ontpopt. Niet zoals een Indiër kan bedelen, de Afrikaan doet het heel anders. En daarom dacht ik dat elke Georgiër of Armeen ook iets van me wilde, want vrijwel elke Afrikaan vroeg. Hier vraagt niemand, hier geeft iedereen. Ik probeer er geen misbruik van te maken, daarom kom ik altijd volledig voorzien, vraag ik alleen een beschut stukje gras. Later in Batumi ontmoet ik een Oost Europese jongen die er trots op gaat dat hij maar 7 kilo aan bagage op zijn fiets had toen hij 3 weken door Nieuw Zeeland fietste. Hij is zo zelf ingenomen dat hij alleen over zichzelf praat en snapt niet dat ik een complete keuken en eten mee zeul: ‘Dat heb je helemaal niet nodig hier, je klopt gewoon aan bij iemand en je krijgt vanzelf een slaapplaats en eten.’ Op mijn protest dat je jezelf toch niet uit kan gaan nodigen en zeker niet ervan uitgaan dat mensen bij voorbaat al gastvrij zullen zijn, antwoord hij: ‘Maar je geeft ze dan toch gewoon geld daarvoor!’ Welkom Georgië, sluit u aan bij Nepal, wéér een ‘give me’ land in voorbereiding! Echte gastvrijheid omgetoverd naar betaalde vriendelijkheid…
De route met de bergen achter me latend is er geen van grote schoonheid. Het is vaak grauw door de regen die blijft neer dalen, vele auto’s claxoneren voor de lol en er worden regelmatig race-wedstrijdjes gehouden op de snelweg. Ik zie honden dood langs de weg liggen, hun lichamen langzaam wegrottend in poelen regenwater. Soms liggen er ook schapenvachten, ontdaan van hoofd en vlees, met de ingewanden wat verderop. Hoe barbaars, denk ik, maar bedenkend waar Georgië cheografisch gesitueerd is, niet vreemd. Fietsend door steden maak ik gebruik om mijn lang voorbereidde gedachten om te zetten in werkelijkheid: lunch inslaan. Vol curiositeit en behulpzaamheid word ik geholpen, dit keer aan een stuk gerookte vis. Het meest heerlijke gerookte stuk dat ik ooit heb gegeten! Ik wissel de vis af met halwa, een zoete soort broodbeleg van sesamzaad, suiker en honing. Ik ben weer in mijn nopjes. Samen met een warm brood dat maar 25 cent kost kies ik een mooi plekje om het op te eten. Ondertussen komt er soms een automobilist naast me rijden, tuutert naar me en als hij mijn aandacht heeft, zwaait hij uitbundig. Ik vind dat uiterst schattig.
Mijn moeder vraagt of het fietsen goed gaat, ik antwoord dat het heel goed gaat maar dat ik de dag ervoor echt te moe was om nog de laatste 15 kilometer naar het eindpunt in Georgië te fietsen. ‘Dan moet je gewoon stoppen,’ zegt ze. Aha, maar dat is het hem nu juist, ‘gewoon stoppen’ betekend ook gewoon geen eten en gewoon geen ideale slaapplaats. Voor ik stop moet ik tenminste genoeg eten hebben ingeslagen, soms doe ik dat ruim van te voren, soms op het laatste moment, het ligt er maar net aan of ik in een drukbevolkt gebied fiets.
Maar elke avond zorg ik ervoor dat ik eten heb voor de avond en de ochtend die daarop volgt. Vaak is dit niet nodig. Ook deze keer weer, het is tegen zes uur, ik zoek een plekje om mijn tent neer te kunnen zetten, maar zie weinig succes in wild kamperen dus controleer ik stukken grond achter en voor de huizen waarlangs ik rijd. Ik ben nu in de heuvels waar continu huizen langs de route staan, vlakke stukken gras genoeg, maar geen mensen om toestemming te vragen. Tot ik een man langs de weg zie zitten, een Caucasische hond naast zich, zo groot als een tijger. ‘Can I help you?’ vraagt hij. Ja, antwoord ik en ik zet mijn fiets neer, loop naar hem toe, de tijgerhond die me grommend en blaffend tegemoet springt, en niet uit blijdschap, kan ik maar beter niet aaien, zo laat hij weten. Maar dan volgt een ‘ja’, ik kan in hun tuin mijn tent opzetten. ‘Ben je maar alleen?’, vraagt de jongeman, die een zwarte trainingsbroek draagt die hij zo hoog heeft opgetrokken dat zijn geslacht niet erg sierlijk in tweeën wordt gespleten. Mijn antwoord is ‘ja’ en hij veranderd van gedachte, zegt dat er ook een camping iets verderop is, en hij loopt met me mee om een stuk grond te laten zien. Allerminst een camping, wel een weide aan de rivier. ‘Ja, je mag bij ons in de tuin staan, hoewel… mijn moeder vindt dat vast niet goed?!’ Mijn wenkbrauwen fronsen, maar het kan dat deze jongeman een zeer strenge moeder heeft. Zijn ‘ja’ veranderd in een duidelijke nee. ‘Nee, want ik moet misschien vannacht werken, ga maar bij de rivier staan, ara problema, dan kom ik je vanavond wel bezoeken.’ Even lijkt het me een ideale kampeerplek, een weide aan de rivier. Ik fiets verder en mijn intuitie zegt meteen ‘nee!’ Nee, hij komt me vanavond bezoeken, met die Caucasische tijger van hem, de blik in zijn ogen een gelijkenis met Dutroux en een vage hint naar Nadeem, mijn niet zo succesvolle ex-geliefde. Uh… nee, de ideale plek voor mijn tent en zijn pleziertje wellicht, met een waakhond die hem kracht geeft.
Ik fiets ver genoeg door en waag mijn kansje opnieuw bij een huis. Ik ben moe. Wil ik op tijd slapen en nog een maaltijd voor mijn hongerige maag hebben, dan kan ik beter snel iets vinden. Weer zie ik niemand. Ik besluit maar gewoon aan te bellen, dus ga door het hek, langs weer een waakhond en voel me nogal vrijpostig. Ga ik niet erg ver, dwing ik gastvrijheid niet af op deze manier? Er is nog altijd niemand te zien en ook is er geen bel te vinden. Wel zie ik een auto met een open raam, de was die ophangt, schoenen voor de deur. Je hoeft geen detective te zijn om hieruit op te maken dat er iemand thuis moet zijn. Dus ik doe de deur zelf maar open en roep een paar keer ‘hallo’. Geen reactie. Ik klop wat meer op andere deuren, loop naar het balkon. Niks. Jammer. Het leek me zo’n mooi plekje om mijn tent op te zetten, de tuin groot genoeg zodat ik niemand tot last zou zijn. Net wanneer ik wil gaan gaat de deur open.
Wat ik niet weet is dat het echtpaar dat hier woont druk bezig is vodka te stoken en het wel erg goede oren behoeft mij te horen kloppen en roepen. Dat niet alleen, de wantrouwendheid van Nadeem Dutroux wordt beloond met een gastvrijheid waar ik weer al eens gewenteld wordt in overdaad, verzorgendheid en de heerlijkheid die een stuk grond te bieden heeft.
Hun dochter vertaald verder via de telefoon nadat mijn briefje met ‘mag ik hier mijn tent opzetten’ wordt goed gekeurd met ara problema. Dan wordt ik geherbergt in de bovenste verdieping van hun huis, een kamer voor mij alleen. Hoe ik ook protesteer, van een tent opzetten wilt niemand weten, niet het echtpaar en niet de dochter aan de telefoonlijn. Ik weet ondertussen dat ik beter toe kan geven…
Aan rust kom ik echter niet toe. Ik wordt meteen rond geleid door de tuin; een weelderige samenstelling aan mais, perzikbomen, bramenstruiken, vijgen, Japanse appelbomen, pruimentakken, notenbomen en vele bijenkasten met aan de ene kant een kippenhok en aan de andere kant een koeienstal. Ik aanschouw het vodka stoken en het vele drinken ervan wanneer Potola een complete maaltijd heeft weten tevoorschijn toveren zonder dat ik haar weg heb zien gaan van het vodkavat. Vader Rolandi, en twee van zijn vrienden, één ervan een worstelaar, doen wedstrijdje vodka drinken terwijl ik geniet van de heerlijke maaltijd. Potola heeft mij ook een glaasje vodka ingeschonken, dat ik weet over te hevelen naar Rolandi zijn glas, terwijl ik opvallend veel eet, het kan geen beleefdheidseten meer genoemd worden. Lobio, bonenschotel, chaadi, maisbrood, salade, zelfgemaakte kaas, en hazelnoten die gekraakt worden door Potola. Ik eet lepels vol pure honing en schep een keer of drie op, telkens net nadat Potola en Rolandi me aanmoedigen nog wat meer te nemen. Ik voel me allang niet meer timide en soms vind ik dat beschamend, een fietser zijnde heeft altijd trek!
Rolandi ook. Hoewel hij na zes glazen vodka weinig tekenen van dronkenschap vertoont, vermoedde hij in nuchterheid, voor zoverre dat bestaat in Georgië, dat ik 20 jaar was, de waarheid is dubbel, en misschien mede daarom dat hij ook vrijpostig gedrag vertoont. Ik maak me gauw uit de voeten wanneer ik merk dat hij dichterbij me wilt komen. Jammer Rolandi.
Toch, deze levensstijl trekt me ongelofelijk. Dat hele self sustainable, van zelf kaas en boter maken, je eigen honing verzamelen tot het omvormen van de gele wax naar kaarsjes, eieren rapen, het plukken van fruit uit eigen tuin, vodka zou ik vervangen door chai stoken en het handmatig melken van de koeien terwijl ze eten. De koeien lopen vrij rond, komen door het openstaande hek, of, als ze er niet zijn rond etenstijd, komen ze wanneer je ze roept. Hun maal een berg gras, afgebroken maisstengels en een mengeling van groente- en fruitafval met granen. Niets wordt hier weggegooid. Dit zou ik ook willen, zonder Rolandi dan wel…
Varkensgehakt of kalfsgehakt. ‘Wat is het verschil in gehakt?’ vroeg ik ooit eens…
Wanneer ik naar bed ga, raadt Potola me aan mijn voeten te wassen en biedt ze me een nachtjapon van haarzelf aan. Ik vind het ontroerend gastvrij en ik kan er niets aan doen, wil niet gaan vergelijken omdat je gewone appels nu eenmaal moeilijk met Japanse appels kunt vergelijken, maar het ontgáát me niet: de mensen in Georgië en Armenië zijn zó gastvrij, zij geven gewoon zomaar, uit vriendelijkheid, terwijl zij geen moslims zijn, het is zo tegenovergesteld van Afrika. Hier komt niemand met één of ander zielig verhaal op de proppen, de overgrote meerderheid is bedwelmend vriendelijk en uitnodigend. Het is onwerkelijk.
In de ochtend, wanneer ik om 7 uur automatisch wakker word met een volle blaas, maar met nog veel slaap en moeheid in me, wil ik terug naar bed gaan maar bedenk me: dit is geen hotel. Opstaan! Rolandi komt me al vrolijk tegemoet, hij wuift dat ik mee moet komen, ‘Cindy,’ en ik volg hem, zo naar de ontbijttafel. Er is een schaal vol dikke hompen brood, vullend en zwaar. Er staat een glazen schaaltje honing, een klein kopje dikke koffie en een glas ‘gaz‘ zoals Rolandi het noemt, een glas frisdrank. Iets dat ik heel weinig drink en nu bij het ontbijt krijg, iets dat me heel de verder dag doet boeren. Maar het stelt niets voor bij de vodka die Rolandi en weer een andere vriend al om half 8 in de ochtend nuttigen. Dan geven ze me nog een kilo perzikken, tomaten en wat komkommers mee. Ik voorkom nog net dat Rolandi mijn ketting gaat smeren met vet uit een tube.
Dit, en zoveel meer. Wanneer ik stop bij een waterbron met een tuinslang waar continu water uitvloeit, om mijn voorraadflessen bij te vullen, stopt er ook een motorbike met een zijspan. Daarop staat een gehavende thermokist vol ijsjes die hij gaandeweg verkoopt. Ik krijg nog geen kans om ‘gamarjoba’ te zeggen of een ijsje verschijnt voor mijn gezicht. Natuurlijk wijs ik het af, tot drie keer toe, zoals ik dat in Iran heb geleerd. Maar de jongeman wil dat ik het ijsje eet, en biedt me daarna een tweede aan. Een andere man schud met een boom en raapt de vele hazelnootjes voor mij op, pelt ze af en overhandigd me handenvol nootjes. Een bakker reikt me twee in olie gebakken broodjes aan, ‘presento’ zegt hij. Zo komt het vaak voor dat ik teveel aan eten bij me heb, ik probeer zoveel ik kan te delen met hongerige katten en honden, sommige zo hopeloos dat ze ze de drukke weg oversteken wanneer ik maar een klein positief geluid naar ze maak…
Vanuit Rolandi en Potola’s huis probeer ik in één dag naar Batumi te crossen. Ik vertrek vroeg in de onaangenaam omhelzende warmte van bijna 30 graden. Ik fiets tussen lage heuvels vol bossen en sierlijke huisjes, ik ben de eerste 20 kilometers erdoor ingesloten. Ik blijf op en neer gaan, de hele dag, tot net iets voor de kust de uitlopers van de bergen besluiten ermee te stoppen, hortend en stotend. De bergen vanuit de verte te zien is nu al een gemis, ik stop en kijk ernaar. De achterste bergen zijn iets lichter van schaduw, vaag en uitlokkend, als een gestilleerde tekening zonder diepte. Platte schaduwen terwijl de weg weer glimt en trilt door de warmte. Autoruiten glinsteren me tegemoet als sterretjes van de teerroute, dennenbomen wuiven me toe. En de azuurblauwe wateren te zien is opnieuw een onwerkelijk zicht. In twee dagen van 7 graden naar 27 is ook een flink verschil. Wanneer ik dan weer een aanzienlijke stijging krijg, voerend over haarspeldbochten en grote Turkse trucks die ik in hun vaart belemmer, ben ik gevloerd. Als ik dan een bordje camping langs de weg zie staan, er langs fiets en weer een klim voor de kiezen krijg, draai ik om.
De balans rust en chai
De camping is een hoger gelegen stuk grond waar met mijn tentje nu 4 stuks staan en meer passen er niet op. Het is lijkt op het bijbehorende vuilnisbeltje van het grindstrand ervoor. Er liggen, naast de gebruikelijke rotzooi, gebruikte maandverbandjes en wat rond slingerende toiletpapiertjes. Ook ik word hier ongesteld, en een toilet is er niet, zoveel is me meteen wel duidelijk, maar om nu naast mijn tent mijn bezigheden te gaan doen? Dat doe ik alleen ‘s nachts en dan nog raap ik het toiletpapiertje op en neem dat mee om het in een vuilnisbak weg te gooien. Echter, de Georgiërs zijn minder bewust (geeft niet, ze kunnen niet alles hebben). Het kampje ligt vol rotzooi. Het strand trouwens ook, samen met witte lichamen waarop grote rode plakkaten sieren. Toch, het is een rustig en mooi plekje. Mijn buren een Iraans stel, die ik in stilte vereer om hun rebelsheid. Ik kan mijn ogen niet van het artistiek alternatieve meisje af houden, en zo ontdek ik, zij niet van mij. Ik denk dat we elkaar bewonderen, zij met rode lipstick, ik een blauwe fiets. Het meest fantastische is wel dat ik het weer voor elkaar krijg om weer een chai te drinken. De ochtend schotelt me een wazige blauwe rust voor, wolken vol regen trekken langzaam weg, net als ik…
De ommekeer
Nog 18 kilometer te gaan naar Batumi. Weer word ik bij de buren gestald, maar alles beter dan een slaapkamer delen met 3 andere mannen. Dat begrijpt de lieve dame van ‘Gulnasi’s guesthouse’ en dumpt me in een cel voor mij alleen. De eerste avond ben ik euforisch met deze voorkeursbehandeling. Daarna voel ik me een gevangene, opgesloten in een wirwar van kleine kippenhokjes op elkaar gebouwd. Krampachtig kleine huisjes waar geen daglicht binnen komt, uitbreiding boven op uitbreiding, het is een verdrietige manier van stadsleven. Elke ochtend sta ik een uur te vroeg bij de bakker, een man met een enorme buik. Veel mannen hebben vaak enorme buiken. Ballonvormige buiken vol haar. Als het warm is schuiven zij hun t-shirts omhoog en stellen hun trotse bezitting tentoon. Het dieet van de gemiddelde Georgiër is goed, organisch, gezond te noemen, mist hun arbeid naar gelang is en dat is niet altijd meer het geval. Er is veel overgewicht. Veel brood, kaas, boter, eieren en zuivel wordt er gegeten. Een grotere, en zinvolle, productiviteit omtrent melkproducten in vergelijking met Afrika is er niet! Wellicht vereren de Afrikanen hun koeien gewoon meer, dat kan natuurlijk ook. En van een koe die je vereert neem je geen melk…
Dwalend door de stad voel ik de oneerlijkheid ervan. Voel me een toeschouwer en geen deelnemer. De grote, eerste schok komt na 3 dagen Batumi, de schok van reizen, van waar ik ben. Net Scheveningen. Een stad met een strand en veel bloot. Alsof ik in Europa ben. Terwijl het hier zo aan de breekbare oppervlakte is. Mensen wonen in donkere cellen, in vervallen flatgebouwen, soms de grote van een kingsize bed. Andere moeten hard werken om het hoofd boven water te houden. Oude mannen werken in de bouw. Oude vrouwen runnen mini winkeltjes. De stad is niet goedkoop. Zij heeft wel de allure van een soort song-festival show stad, hoewel een erg onsamenhangend geheel. Er is geen ziel. Het is een lege stad. En ik hoor hier absoluut niet. Maar ik ben hier wel. Ik loop maar wat plichtsgetrouw rond zonder ervan te genieten, ga slapen in het park. Ik ga naar Turkish Airlines om de maaltijden om te laten zetten naar vegetarische. De blik die de dame me geeft spreekt voor zich ‘daar heb je weer zo’n new-age sukkel.’ De enige strohalm waaraan ik warmte voel kleven, is wanneer ik de Iraanse ambassade in stap, ik realiseer me dat ik geen hoofddoekje op heb, een volle verplichting in Iran. De man in onberispelijke kameez zegt me dat hij zonder bijkomende kosten mijn verlopen visa zou verlengen, en zijn warme lach grijpt om mijn hart.
Ben ik onbewust verkeerd gereden om hier in Batumi een ticket te kunnen krijgen? Ik vermoed van wel, niets is immers toeval. Mijn moeder heeft een slecht bericht gekregen en mijn eerste reactie is om meteen naar huis te keren. En dat is wat ik doe…
Ik ben blij en opgelucht wanneer ik de negatieve sfeer in het celletje onder het huis van de buren van ‘Gulnasi’s Guesthouse’ kan verlaten. Voel me zo in een cel, weggetrokken uit de maatschappij waarin ik me bevond. De deur hier te openen is het binnenstappen van een onderbrekening. Bestemming onbekend. Ik kan eindelijk het geschreeuw, het gejank en het geroep verlaten en inruilen voor een in licht badende airport. De eerste de beste security man aan de x-ray wil dat ik de fiets uit de doos haal en de fiets door zijn machine pers. Ik peins er niet over. Wanneer de fiets in de doos naar achteren wordt genomen om daar door de grotere x-ray machine te gaan, zijn we beide tevreden. Ik ben 5 uur te vroeg en ga de luchthaven op mijn gemak observeren, en ik kan weer niet anders dan inzien dat ik me een toeschouwer voel: een toeschouwer van een groot toneelspel. Ik zie een slanke dame op enorm hoge hakken, ze is in bewakerskleding, blijkt een immigratiecontroleur. De dikke norse man die mij verdenkt een fiets als lumineuze camouflage te hebben gekozen, heeft zeker 50 kilo overgewicht, zijn buik wobbelt op en neer. Lieve, hard werkende mannen als marionetten voor norse mannen. Ik heb het idee dat veel mensen doen wat hun opgegeven is zonder dat ze erachter staan. De wereld een toneelstuk is…
Handige woorden voor als je in Georgië bent:
thank you: madlobt
tot ziens: kargad
hallo: gamarjoba
I don’t know: ar vici
no problem: ara problema
how much: ra ghirs
where is: sad aris
kaas: quiweli
brood: puri
vlees: gortzi (vet en vlees zonder bot), dzwady (met bot)
kip: katami
I want: minda
I don’t want: arminda
water: tsrali
hotel: sastumro
goed: kargi
bonen: lobio
maisbrood: chaadi
Can I place my tent here? Ak sheidzleba karavi gavshalo?
2 replies on “Georgië III”
Hoi Cindy…. Vanuit Thailand heerlijk om te lezen op mijn rustdag. Het lijken me geweldig fijne landen, Armenie en Georgie! Wat een gastvrijheid. Thai zijn erg vriendelijk maar niet zo toegankelijk geloof ik. Dat lijkt me anders in de landen waar je nu over hebt geschreven. Thalind is Veel glimlachen, geen engels.
LikeLike
Geniet van jouw reis… heb je een tent bij je? Hoe doet je fiets het? Hoop dat alles gesmeerd gaat. Geniet!!
LikeLike