Ik ben in Monrovia aangekomen, geen goedkope stad. Er is een adres waar ik heen kan in deze stad, een Bangladeshi familie, vrienden van Gora. Maar ik verblijf liever met ons groepje, midden in het centrum van de stad, pal aan de UN Drive, de oceaan achter ons, de volheid van de stad ons omringend.
Vroege ochtend in een diffuus licht laten we me zoeken naar brood en eieren. Een zoute wind blaast me over het strand langs krotten woningen terwijl Oliver’s zijde aan de mijne wandelt. We struinen door de op en neer gaande straten van de stad, op zoek naar kleding voor mij en een mobiele telefoon en handdoek voor Oliver. Ik wordt verrast door de kleuren van de stad, door de netheid en het ontbreken van vuil. De markten zijn een andere wereld, ver van de UN Drive en zijn UN bevolking, zijn rollen prikkeldraad, zijn hoge onoverkomelijke muren die Liberia afscheiden van waar rijke mensen opgesloten zitten. De stad wordt gevaarlijk geacht maar als ik er ‘s avonds alleen of met Izumi doorheen struin voel ik daar niets van. De enorme supermarkt is een leuke plaats om vrienden te maken en Izumi en ik komen er in een leuk supermarktgesprek met een Libanees van Griekse afkomst.
Ik houd van de stad, een stad met een zeer gemengde bevolking. Er zijn vele Indiërs, geen van hen die me aanstaart, alleen zijn welbekende uitstraling geeft. Er is een ashram en wanneer ik de trappen ervan beklim waan ik me even in India. De swami ervan loopt over straat. Ik bots bijna tegen een Pakistaans UN leger aan en kijk naar ze in bewondering, hun baarden en salwar kameez, even voel ik me terug in Pakistan. De kleuren van de winkels zijn vers, netjes en vrolijk. Hele gevels in Heineken groen, paars, bier geel, blauw en Coca Cola rood. De lettertypen gebruikt groot en trots, de mensen ervoor poserend mooie composities vormend. De straat heeft vele autobanden en olieshops, winkels vol moertjes en boutjes en allen gerund door Libanezen. Eén ervan laat mijn Ortliebtas repareren, geeft me een handvol moertjes en ik hoef niets te betalen ‘business is bad, I don’t know for who I open my shop each day,’ zegt hij, en biedt me bier, Coca Cola en water aan. Business lijkt meer een sociaal gegeven in deze straat waar kruiwagens als winkeltjes op wielen dienen.
De straat herbergt enorm veel brommers, weinig eetstalletjes, een paar katten en wat honden en veel oplichters. Wanneer ik alleen over straat loop merk ik niet veel negativiteit maar Oliver, Brendan en Yves vertellen me dat zij nog nooit zoveel desperatie hebben gevoeld onder de bevolking. Niet veel mensen vragen mij iets maar wanneer ik met de broers naar een bar ga, ik noem het een culturele uitstap, merk ik wel dat we omringt worden door verhalen, smoesjes en probeersels. ‘Tom & Jerry’ zijn twee grote mannen die schoolgeld willen. Twee Kenianen met een alles onthullende oogopslag willen Europese bankrekeningnummers voor hun bulk geld te storten.
Oliver en ik struinen weer door de stad, eten al lopende mais en cassave, mensen kijken naar ons in verbazing. Wanneer we op de stoep een sandwich omelet eten moeten de Liberianen wel weten dat wij geen doorsnee UN people zijn. We nemen rijst, vis en aardappelbladeren als ontbijt, een maaltijd duurder dan een euro benoemen wij als ‘too expensive’. Oliver en ik uiten onze waardering wanneer we mannen in prachtige stofjes gehuld zien, een trouwjurkstof met glitters is zo’n outfit die we allebei wonderlijk mooi vinden. Paarse plastic mocassin schoenen vind ik ook stoer mannelijk. Als ik in mijn Guinee Gara (traditionele bewerking van de stof) outfit door de shanti town loop ontvang ik complimenten van de vrouwen, zij zijn gehuld in Amerikaanse stijlloze leggings, korte broeken en strakke T-shirts. Niemand die hier Afrikaans gekleed gaat. Ik voel me een albino afrikaan, maar wel een heel vrouwelijke albino in mijn lange rok en strakke top met diepe rug uitsnijding waarin een multi colored rits is ingenaaid met een hartvormig hangertje als uiteinde. Afrikaanse kitch ten top.
Dieper en dieper gaande in de stad verdwijnt Oliver verder erin, Brendan repareert en slaapt veel en ik geniet van de huiselijkheid van een kamer, ook al is die veel te prijzig voor mijn budget en er is niet eens vaak elektriciteit. Ik moet lachen om de dingen die de mannen tegen me zeggen wanneer ik over straat loop ‘happy new year’ is zoiets. Ik leer nieuwe uitdrukkingen, ‘small small’ en ‘chop my money’ wanneer we op straat aan een lange tafel fried spaghetti eten. Zelfs UN mannen kunnen me laten glimlachen met hun verwonderlijke blik over een vrouw fietsend in een land dat zij als gevaarlijk beschouwen. Zij komen vaak hun hotel niet uit en stappen vanuit hun glimmende, nieuwe jeep over in hun gekoelde, luxe hotelkamer. Bang en gevreesd. Misschien terecht wanneer je rijk bent? Alles is beveiligd in deze stad, hoge muren en lagen prikkeldraad herhalen zich eindeloos.
Wij blijken de eerste fietsers die overnachten in de Katholieke Missie. De meeste fietsers nemen een andere route, verteld Yves me, die om Liberia en Sierra Leone heen.
Ik heb nieuwe kleren nodig en slaag erin de duurdere winkels waar ze T-shirts voor 25 dollar verkopen te ontlopen en tweedehands kleding te vinden, van merken als Banana Republic en The North Face, op de markt. Daar waar Oliver en ik weer urenlang doorheen waden, hij opmerkelijk lang inklapschaartjes en handdoeken inspecteert. Met Brendan bezet ik Lila Brown restaurant, gerund door een ex marinier van Libanese afkomst. We drinken echte koffie en het valt me op hoe veel lekkerder Nescafé eigenlijk is. Er is wifi en vele verhalen over hoe gevaarlijk dit land is, altijd van mensen die hier wel zijn maar zelf niet reizen.
Ons groepje van vier voelt als een Harley Davidsons clan. Met onze fietsen en onze zeer gemixte kledingstijlen en half gebruinde lichamen, onze handen vol smeer wanneer we de fietsen repareren, schoonmaken of nakijken voel ik me een reizende vrouw midden in de volheid van de wereld. Mijn avontuur te kunnen delen met mensen die hetzelfde doen is een aanvulling op wat ik beleef. Ik voel me als enige vrouw middelpunt van mannelijk verlangen, dat nu op lijkt te spelen met drie mannen om me heen. Japanse Izumi veranderd hier helaas helemaal niets aan. Niettemin, of mede daarom, besluit ik alleen te vertrekken uit de stad die we de dag ervoor probeerde te verlaten, iets dat mislukte vanwege aanhoudende lekke banden van Oliver en Brendan. De twee broers zijn na een avondje uit niet terug gekomen en ik wil niet langer wachten om te vertrekken dus fiets ik de stad uit, om 112 kilometer later te stoppen. Iets voorbij waar Yves is gestopt, die dezelfde ochtend vroeg is vertrokken.
Small small
De Liberianen spreken Engels, maar ik versta ze niet. Vaak moet ik vier keer vragen wat ze tegen me zeggen om af te sluiten met ‘sorry, I can’t understand what you say.’ Small small betekend beetje bij beetje, of langzaam en dat is niet hoe ik de stad uit fiets. Met een flinke vaart, en een nieuw Guinee visa op zak, vertrek ik. Om rond vijf uur bij een kerk aan te kloppen, deze kan mijn veiligheid niet waarborgen en stuurt me naar de politie. Daar kan ik mijn tent achter het politie bureau opzetten. Maar als ik opmerk dat heel het dorp vervolgens om me heen komt staan, als publiek komt kijken en opgesteld blijft staan tot ik ga slapen, zegt James de politie: ‘This is Africa, people will come and watch you.’ Hij biedt me een kamer aan en laat Phillipe, een man die strijdt voor de rechten van kinderen en vrouwen, voor me waken met de woorden ‘I don’t want to see any ant around her. You are responsible for her!‘ En James zijn stuurse gezicht breekt open in een glimlach wanneer ik zijn avondmaaltijd van rijst, cassave bladeren en vis deel. Ik heb me mogen wassen in een donkere cel, ik heb een matras en ga vroeg naar bed.
De volgende ochtend vroeg komt een andere politie me vertellen dat hij mijn man voorbij heeft zien fietsen. Uiteraard werd er vreemd opgekeken toen ik de dag ervoor om een slaapplaats vroeg en vertelde dat ik mijn man kwijt was. Ik vertel altijd dat ik getrouwd ben en op dit moment is dat met Oliver. Wat ik alleen niet weet is dat niet Oliver voorbij fietste maar Yves. Ik vraag James de politie of hij meteen achter mijn echtgenoot aan wil gaan met zijn robuuste politiemotor, waarop hij de avond ervoor lang uitgestrekt lag te loungen. James springt op zijn voertuig en laat mijn man stoppen bij de check-post, net iets buiten Salala. Mijn man echter negeert het stop gebod van James de politie en zegt dat his wife best alleen kan fietsen, dat zij hem wel inhaalt en dat we elkaar vast wel zullen zien ergens 70 kilometer verderop. Mijn man sluit af met ‘besides, she’s not my wife, she’s a friend’ en zo wordt de zedelijke Europese relatiemoraal versterkt. Dank daarvoor, Yves.
Ik ben in de veronderstelling dat Brendan en Oliver me ingehaald hebben, iets dat me teleurstelt omdat ik blijkbaar niet in staat ben hen met één volle dag voorsprong vooruit te zijn. Ik sprint, zonder ontbijt gegeten te hebben, zo hard ik kan over de teerweg die meer gaten en grind en ribbels heeft dan nog in tact zijnde stukken. Wanneer mijn ketting eraf draait bedenk ik dat ik me niet ga haasten. Ik stop voordat de klim naar 350 meter inzet, zoek een schaduwrijk plekje in de bush, eet een hele ananas en een half stokbrood met gekookte ei en mayonaise die ik de dag ervoor gekocht heb. Ik jaag drie irritante kinderen weg door te doen alsof ik een steen ga gooien en vervolg de route noordoostelijke richting.
De mensen op de route vertellen me uit zichzelf dat mijn man niet ver voor me uit is en zo denk ik te weten dat ik vlak achter Oliver aan fiets. Ik vind het een leuke manier van spoorzoeken. Ook Yves die een aantal dagen achter ons fietste voordat hij in Monrovia aankwam kreeg vaak opmerkingen als: ‘Your wife is far in front of you. You are too slow.’ En ook hij werd op een dwaalspoor gezet toen Brendan alleen de grens van Sierra Leone overstak, toen ik een flink deel alleen op de route te zien was en toen a couple de grens passeerde. Iedereen ziet ons en iedereen verteld erover, alsof wij één grote fietsfamilie zijn. Ik ben daarom verbaasd wanneer ik de fiets van Yves zie staan en ontdek dat Oliver en Brendan een dag achterstand hebben. Gelukkig maar.
UNMIL United Nations Mission In Liberia
Veel mensen komen stuurs over, hun gezichtsuitdrukking zonder expressie, wellicht heeft dit te maken met de oorlog, nu tien jaar geleden beëindigd. Een oorlog die 11 jaar duurde, een land vol enorme UN kampen met namen als Bangladesh Square, mannen hun gezichten met zwarte, volle baarden laten me verlangen naar landen zo bekend voor me. Check posts op de route worden bemant door dronken politie mannen en oorlogsvoertuigen rijden nog steeds op de weg waar wij ook fietsen. Dat de grens gevoelig gebied is, blijkt wel. En dat is de reden voor Yves dat wij in een groepje fietsen en niet rechtstreeks naar Ivoorkust maar met een omweg langs Guinea. De reden dat ik een groepje fiets is omdat ik het zo leuk vind, echter, de dag dat ik weer alleen fiets is opvallend rustig. Zo niet heerlijk relaxed en even een vrijstelling tot zelf benoemde therapeut zijnde.
De dag dat er een volle maan wordt gepresenteerd is dezelfde waar ik Yves ontmoet en we rijden samen verder. Yves is een man die ik voor de eerste keer ontmoette op camping Sukuta in Gambia. Ik was daar samen met Gora en we kwamen terug van een dag fietsen toen Yves op Gora af stapte om te vragen of hij the cyclist was, gehoord hebbend dat er een andere overland fietser zich op de camping bevond. Nu ben ik samen met deze man, een Fransman met een bruin vervaagd Indiaas sjaaltje om zijn hoofd gewikkeld tegen de felle zonnestralen. Hij lijkt op Ralph Fiennes in The English Patient, en ik heb geen moeite hem bij te houden. Sterker nog: hij vraagt mij te stoppen omdat hij wilt rusten. Je snapt, ik ben verheugd. Een rustige man, stabiel en evenwichtig.
We stoppen regelmatig, bekijken huizen en hun opmerkelijke schilderingen, vinden een vrouw die lange groene sprinkhanen bereid en iemand die grote gele rupsen verkoopt langs de kant van de weg. De mensen leven opvallend dichter bij de natuur en een groter contrast met de hoofdstad is er niet. De route door weelderige natuur hobbelt heen en weer, we klimmen steeds een beetje hoger, immers, we zijn op weg naar een waterval. Wanneer we 80 kilometer gefietst hebben is het rond vier uur, twee uur over voor de laatste 20 kilometer over een onverhard pad.
Het is 38 graden. De onverharde route is lastig, de heuvels steil en nooit ophoudend. Ik hijs me er ternauwernood overheen om me er van de andere kant weer rustig vanaf te laten zoeven om de volgende steile helling weer tegemoet te komen. De natuur maakt veel goed want die is van een onbeschrijfbare schoonheid. Steeds dieper erin te gaan laat me beseffen dat dit de natuur was waar ik vanaf het begin van de reis naar uit keek. Hier hoopte ik op. En dan nu, eindelijk en zo plots, ik bevind me er midden in. Dit is een oerwoud.
We zijn bij Kpatewe Waterfalls. We worden verwelkomt door een groepje dronken mannen en één nuchtere vrouw. We komen een prijs overeen om te kamperen maar betalen vooral voor bewaking omdat hier clans zijn die onderling rivaliseren. Zodra Yves en ik samen $10 betalen gaan de mannen meteen palmwijn kopen. Wij doen het twee nachten met ladderzatte bewaking tot Oliver zich ermee bemoeit en weigert te betalen. Brendan stilt de gemoederen en komt een aannemelijke prijs overeen, wel nog steeds genoeg om de mannen in de vroege ochtend palmwijn te laten kopen…
Helende verzorging voor de ziel
Oh. De puurheid van het bestaan is heerlijk. Zelf een vuur maken, thee zetten met gember, kaneel en kruidnagel, op een Afrikaans kookstel van Yves. Het hout eronder schuivend, telkens een stukje meer. Etend van een niet zo verse cassava wortel, net na een ontbijt van rijstepap. Ik heb me gewassen in de rivier. Alles is schoon. Nu is het alleen het geluid van de waterval, het regenwoud en thee. Yves schrijft in zijn dagboek, ik doe hetzelfde. Ieder in een open stukje van dit oerwoud. Immense bomen wuiven over me uit, een waterval groter dan de uithoeken van mijn ogen kunnen vasthouden, dichte jungle omringt ons en dronken Liberianen zitten stilletjes te genieten van hun eigen vlucht.
Yves en ik sprokkelen hout. Onder een volle maan als zacht licht wassen we ons in de rivier, delen we onze maaltijden en vergaat de tijd zacht en rustig. Dan komen Brendan en Oliver ook aangefietst, op fietsen vol mankementen. Brendan slaapt veel, Oliver repareert vele gaatjes in binnenbanden vol plakkers en lekkages.
Onze kampeerplek ligt op 240 meter hoogte, het geluid van de waterval is bijna oorverdovend, hoewel de geluiden van de natuur er moeiteloos doorheen penetreren. Voor even wonen in dit regenwoud voelt als een soort survival programma, misschien omdat wanneer Yves, Oliver en ik gaan wandelen in het oerwoud en ik ze kwijt raak. Ik vind het heerlijk om zo primitief te leven, om te ruiken zoals de locals stinken, om geen elektriciteit te hebben en daarom niet afgeleid te worden met onbelangrijke zaken als computers. In een oerwoud kan je weer een kind zijn en met takjes en toiletpapier en composities ermee laat ik Yves en Oliver weten dat ik ze kwijt ben geraakt en terug ben gelopen. Een wandel van anderhalf uur. Er is geen eten en alles dat we bij ons hebben gaat op: een zak vol sesamkoekjes met suiker, pakjes babyvoeding, blikken bonen, rijst, ananassen, papaya, cassave en blikjes melk voor de masala thee. We lijken een heuse familie, gelukkig en zorgeloos, als we rondom het kampvuur zitten te genieten van eten dat eigenlijk helemaal niet lekker is, plots een traktatie.
Een brullende kikker, de natuurlijke geur van wijn uit de palmbomen in dit regenwoud, vlinders die rondom me fladderen, klopgeluiden van vogels. Het korte zijn in dit ongerepte woud is pure weldaad voor de ziel. De volle maan en de rust om alleen te zitten en op te gaan in deze volheid, om alleen gestoord te worden door Oliver die ‘s avonds laat zijn slaapzak wilt gaan wassen in de waterval. We laten ons masseren door de vallende stroom water, wassen ons naakt in de rivier, ik wanneer ik zeker weet dat niemand mij bekijkt. Net zoals ik me omkleedt achter een boom, onzichtbaar voor iedereen, wissel ik van BH, om een man langs te zien lopen die niet eens naar me omkijkt. Naaktheid is zo gewoon in deze landen.
Brendan wast de vaat in de rivier, ik heb gekookt, Yves gerust en genoten van de luxe die wij hem nu als groep geven terwijl Oliver maar weer banden plakt.
Onze missie: to normalize your perspective
Kinderen langs de route kunnen schooien, vrouwen ook, maar de meeste mensen zijn oprecht verrast door een voorbij komende fietser. Er is hier vrijwel geen toerisme, anders dan de witte UN-gezichten. Opvallend veel UN mannen zijn vadsig en bij het zien hoe zij zich voortbewegen op de rotsen van de waterval, laat ons inzien dat wij -zelfs na ook maar wat palmwijn gedronken te hebben- veel fitter zijn. Worden zij geacht het land te versterken, dan is dat vooral vanuit een zittende positie. Hun rollende ogen, of het een mokka kleurige Bangladeshi is, of een reflecterende blanke, spreken van een, voor hen, onnoemlijke prestatie.
Ook in dit land hoor ik weer opmerkingen van jongens zoals ‘Heee baby, I want to marry you’ of ‘Hey babe, what’s up?’ Iemand is gepikeerd omdat ik niet wil stoppen om met hem te praten ‘You pass my village and don’t want to talk?’ Ik merk vaak dat men ons ziet als gevers, onze tassen vol medicijnen of geld. Dat wij ook UN medewerkers zijn, maar dan kiezen voor een fiets als vervoersmiddel, dat wij hen ook komen helpen. Hoewel wij, en sommige locals, zich afvragen wat de UN of hulp-organisaties nu eigenlijk doet? Hun glimmende jeeps glimmen weliswaar heel sterk, maar de glimmende laadbak is altijd opvallend leeg, en het enige wat die laadbak lijkt te doen, is glimmen.
Ik zie soms geen reden waarom de lokale bevolking in dit deel van Liberia hun handen open houdt en maar gewoon afwacht tot er hulp in valt, gewoon vraagt om dollars. Mensen vragen ons waarom we hier zijn en Brendan en ik komen tot een mooi antwoord, waarover we uiteraard weer lang hebben moeten debatteren: ‘Wij zijn hier om jullie perspectief van de blanke te normaliseren.’ Toch, ik denk niet dat wanneer iemand me weer gaat vragen waarom ik hier ben, en wat mijn missie is, dit antwoord gaat begrijpen. Want ja, ik héb makkelijk praten, toch…
De lokale mensen proberen wel wat te verdienen en doen dit opmerkelijk genoeg met dieren: levende mini krokodilletjes en waterhertjes met angstige Bambi ogen, felgekleurde vogeltjes. Wat moet ik ermee? Bambi zou ik met liefde achterop zetten, maar hoe lang gaat Bambi dat leuk vinden?
The devil is hiding in the bush
Iemand vertelde Brendan dat hij beter niet in het oerwoud kan slapen. Mensen vinden het verwonderlijk, zo niet eng dat wij ervoor kiezen om in de bush te overnachten, immers: daar verbergt de duivel zich. En dat blijkt wel!
Na een vermoeiende dag waar Brendan en ik vooral gewacht hebben op Oliver die zijn fiets uren lang heeft moeten repareren, waarna hij er als een haas vandoor spurt, terwijl Brendan en ik proberen hem in te halen zodat we tenminste de nacht samen kunnen brengen. Hoe ik ook mijn best doet, het lukt niet en zo zoeken Brendan en ik in het donker naar een plek om te slapen. De eerste blijkt goed tot we op een vreemd soort betonnen structuur botsen. Een graf. We zoeken verder en besluiten achter een verlaten huisje te gaan staan. Wat wij niet weten is dat hier een dorp begint en weldra vindt een dorpsbewoner uit dat de duivel een witte vorm heeft aangenomen. Hij schrikt zo van Brendan, die hem een vriendelijke hand toe steekt, dat hij achterste voren weg huppelt, kans ziet zich om te draaien en in betere positie verder rent. Maar stel je zelf eens voor: twee zwarten die in jou achtertuin bivakkeren. Het samen zijn met alleen Brendan laat ons tot laat filosoferen over het leven. We genieten van thee en koekjes, de maan is oranje, lichtflitsen vullen de donkerte op, bakstenen in de maak en harde sprieten gras omsingelen ons.
De volgende ochtend laat me over brede, heuvelachtige zandpaden naar het volgende land stromen. Twee kinderen schrikken zo van mij dat ze de potten op hun hoofd laten vallen en meteen omdraaien, over elkaar heen vallen, opstaan en hard terug rennen. Een man die me niet aan hoort komen springt bijna een halve meter in de lucht omdat ik hem voorbij rijdt in de afdaling. Iemand prijst me ‘strong strong woman’ en herhaalt dat zes keer.
We hopen Oliver bij de grens tegen te komen maar horen van de beambten dat Oliver de grens over is gegaan en Yves dat de vorige dag heeft gedaan. Het is nu Brendan en ik die de oerwouden van de Forestière in gaan, volgend op Oliver die dat samen met Yves, door modder en regen, doet. We zullen elkaar wel ergens in Nzérékoré ontmoeten…
Van 15 februari tot 27 februari 2013